Veel onderzoekers zullen het herkennen: de mengeling van vreugde en vrees als je rapport wordt opgepikt door de media. Je eerste reactie: wat goed! Want zonder opgemerkt te worden door de buitenwereld, moet de doorwerking van een beleidsonderzoek of -evaluatie het toch vooral hebben van de binnenwereld van beleid en bestuur. En dat biedt niet altijd garanties op een goede benutting van geleerde lessen. Aandacht van de pers is wat dat betreft voor de impact van onderzoek net zo bevorderlijk als water, zonlicht en mest dat zijn voor de groei van planten en bloemen.
Maar met die mest kom ik bij de vrees. Niet zelden worden belangrijke onderzoeksrapporten in de media platgeslagen: veel ruimte voor context, nuancering en/of uitleg is er doorgaans niet. Dat begint al bij de kop boven het artikel. Er wordt dan gerept van een ‘snoeihard rapport’ met ‘vernietigende conclusies’ over ‘falend beleid’. Zo’n kop wordt anno 2023 trouwens niet langer door de journalist zelf bedacht. Daar gaan andere mensen en AI-types bij de krant over, die vooral op het aantal clicks en likes letten. Vaak wordt er zelfs eerst een tijdje online gekeken welke kop het ‘het beste doet’, voordat de definitieve wordt gekozen voor de gedrukte editie. Maar dit terzijde.
De op lezers jagende kop is nog maar het begin. Ook in het stuk dat volgt, worden oordelen en conclusies van onderzoekers soms ruw uit hun verband gelicht. Negatieve elementen worden opgeblazen en in de spotlights gezet. De overtreffende trap zie je soms in praatprogramma’s. Het moet allemaal snel en pakkend en dat gaat ten koste van context, nuance en uitleg. Dat alles is goede beleidsonderzoekers een gruwel.
Ook als directeur van IOB-evaluatie weet ik: het is al met al een gemengd genoegen, die aandacht van de media. In zijn eerste schrijven als kersverse voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gaat Chris van Dam op dit dilemma in. In het OVV-jaarverslag over 2022 stelt hij: ‘Rapporten van de OVV kunnen rekenen op veel aandacht in de media en in de politiek. Daar zijn we blij mee. Want op die manier bereikt ons werk een groot publiek. Keerzijde is dat – in de snelheid en uitgesprokenheid die (sociale) media en politiek kenmerken – een deel van de boodschap verloren kan gaan en snel wordt geoordeeld wie er schuldig is.’
De neiging tot aanklagen, veroordelen en diskwalificeren zet ons type werk onder druk, meent Van Dam: eenzijdige harde oordelen, een conclusie die uit zijn verband wordt getrokken of het aanwijzen van schuldigen draagt niet bij aan leren. En dat is wél waar het hem om gaat.
Ook dat zullen veel onderzoekers herkennen: bij onderzoeken die in de publiciteit komen, verworden mensen die verantwoordelijk zijn voor beleid of uitvoering al snel tot Barbertjes. Die, zoals bekend, vooral moeten hangen. Wat, in combinatie met de snelle berichtgeving, niet bevorderlijk is voor het vertrouwen in onderzoek. En dat terwijl achter bovengenoemde krantenkoppen vaak een wereld aan ‘onderzoeksdiepte en nuance’ schuilgaat, om met Van Dam te spreken.
En dat is ook mijn ervaring: veel onderzoekers scheppen er eer in om zorgvuldig gevonden feiten even zorgvuldig te wegen bij het formuleren van conclusies. Om oog te hebben voor de context én voor de manier waarop er tussentijds door bestuur en beleid wordt ingespeeld op nieuwe omstandigheden. Als het goed is, zit dat diep in de professionele genen van elke beleidsonderzoeker. En het is vooral bij evaluatieonderzoek en onderzoek naar incidenten van groot belang.
In een gepolariseerde samenleving staat versimpelde communicatie op gespannen voet met de bijdrage van beleidsonderzoek en -evaluatie aan leren. Veel van de problemen waar de overheid zich op richt, zijn naar hun aard nu eenmaal ingewikkeld. Voor écht zinvolle lessen voor verbetering zijn diepgaande analyse en nuance dan ook onmisbaar.
Wat te doen? Hoe kun je als onderzoeker of evaluator werken aan een ‘lerende overheid’ als ieder punt van kritiek wordt uitvergroot en opgeblazen? Moeten we de media dan maar beter helemaal mijden? En dus niet vooraf embargo-exemplaren delen, nieuwsberichten schrijven of interviews geven? Of moeten we versimpelingen, misverstanden en stemmingmakerij maar voor lief nemen? Voor dat laatste is ook wat te zeggen: beleidsonderzoek kost publiek geld en heeft, naast leren, ook een rol in publiekelijke verantwoording.
Overigens kun je vaak goede afspraken maken met journalisten, helemaal als je hen zelf uitzoekt. En daarbij: ook als mediabeelden geen juist beeld geven, kun je dat als onderzoekers nuanceren door in interviews of andere vervolgaandacht een goede toelichting te geven. En waar nodig zaken recht te zetten.
Het begint natuurlijk allemaal met een evenwichtig rapport en zorgvuldige keuzes in nieuwsberichten. Zelf heb ik op dit vlak in het verleden veel geleerd van de voorlichters van de Algemene Rekenkamer. Zij verstonden als geen ander de kunst om uit een rapport precies de pakkendste conclusies te trekken. Wie tegenwierp dat het persbericht geen recht deed aan het rapport, kreeg triomfantelijk te horen dat het er toch écht in stond. Reuze nuttig, vond ik dat soort confrontaties altijd, vooral als het leidde tot betere rapporten en dito berichtgeving. Mijn tip daarbij is: voer zo’n gesprek dus vóórdat je een rapport publiceert.
Een laatste woord over Barbertjes en hangen. De uitspraak is afkomstig uit de Max Havelaar van Multatuli. Maar ook hier is de kop foutief – Barbertje zelf was vermoord: het was haar vermeende moordenaar die moest hangen! En zo zie je maar weer: we lezen niet goed in dit land. Daarom vind ik de oproep van Van Dam ook zo sterk als hij de lezers van het OVV-jaarverslag rechtstreeks aanspreekt en stelt: ‘Durf te leren. Neem tijd om lessen te trekken. Laat een rapport 24 uur liggen voordat je reageert. Verdiep je in de inhoud voordat je er wat van vindt.’
Context, nuancering en uitleg zijn onmisbaar om de conclusies van onderzoek goed naar waarde te kunnen schatten. En als berichtgeving in de media ervoor zorgt dat meer mensen het rapport lezen, dan is dat winst.