Interview met Fabian Dekker, Elisa de Vleeschouwer, Arie-Jan van der Toorn en Yvonne Prince
‘Als je wilt dat beleid slaagt, moet er vroegtijdig zicht zijn op de persoonlijke leefwereld en verwachtingen van mensen.’
De Nederlandse Sociologische Vereniging (NSV) en de Vereniging voor Beleidsonderzoek (VBO) reiken tweejaarlijks de Prijs voor Beleidsonderzoek uit. De prijs beoogt het vele interessante praktijkonderzoek dat in Nederland plaatsvindt, beter voor het voetlicht te brengen. Het beleidsonderzoek en/of advies waarin de wisselwerking tussen wetenschap en toegepast onderzoek het duidelijkst naar voren komt, wint de prijs. Dit jaar werden voor het eerst twee prijzen uitgereikt.
Het winnende rapport in de prijscategorie onder de 80.000 euro werd: Duurzaam perspectief in de GGP: Een studie naar interne arbeidsmobiliteit bij de politie. De kernvraag in dit onderzoek betreft hoe de tekorten in de bezetting van het gebiedsgebonden politiewerk (GGP) binnen de basisteams begrepen kan worden en hoe het werken in de GGP aantrekkelijker kan worden gemaakt om instroom te bevorderen en toekomstige uitstroom zoveel mogelijk te beperken. De jury besloot unaniem over de prijswinnaar vanwege de gedegen theoretische en methodologische insteek, de aandacht voor inbreng van verschillende betrokken groepen, relevante en toegankelijke resultaten en de concrete handreiking voor de aanpak van de geconstateerde problematiek in de praktijk.
Het onderzoek werd in opdracht van portefeuillehouder Gebiedsgebonden Politie, Frans Heeres, uitgevoerd door SEOR, een zelfstandig onderzoeksbureau dat opereert onder de paraplu van de Erasmus School of Economics. Het onderzoeksteam bestond uit: Fabian Dekker (senior onderzoeker/projectleider), Elisa de Vleeschouwer (onderzoeker), Arie-Jan van der Toorn (onderzoeker), Yvonne Prince (algemeen en wetenschappelijk directeur van SEOR) en Jaap de Koning (wetenschappelijk adviseur).
Beleidsonderzoek Online legde de auteurs een aantal vragen voor over de NSV-VBO-prijs, de resultaten van het onderzoek, de methodologische uitdagingen en het benutten van beschikbare praktijkkennis.
Van harte gefeliciteerd met de NSV-VBO-prijs! Waarom is het van belang dat studies zoals deze gewaardeerd worden? En wat is de impact van de prijs tot op heden?
Yvonne Prince: Bredere waardering voor toegepast wetenschappelijk onderzoek door de NSV-VBO-prijs is fijn en gewenst, want deze komt in praktijk meestal alleen van de opdrachtgevers. Voor puur wetenschappelijk onderzoek bestaan tal van prijzen dus een prijs voor toegepast sociaaleconomisch onderzoek in opdracht van derden spreekt commerciële onderzoeksbureaus erg aan. En de NSV-VBO-prijs heeft ons al de nodige PR opgeleverd.
Fabian Dekker: Het is gelukkig steeds normaler dat toegepaste onderzoekers na- en meedenken over de praktische gevolgen van hun uitkomsten. Wanneer dat niet gebeurt, blijven wetenschap en praktijkveld twee gescheiden werelden. De NSV-VBO-prijs is een directe uiting van deze brugverbinding. De resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in de CAO-onderhandeling en we sluiten momenteel aan bij praktijksessies na het uitkomen van de evaluatiestudie.
Arie-Jan van der Toorn: Naast dat het natuurlijk leuk is om als onderzoeker een prijs te ontvangen voor je werk, zit de meerwaarde van de NSV-VBO-prijs er vooral in dat er direct extra aandacht voor het onderzoek is. En dat is een van de belangrijkste randvoorwaarden voor impact van een onderzoek: het moet onder de aandacht komen van zoveel mogelijk mensen en vooral bij de mensen die echt het verschil kunnen maken.
Elisa de Vleeschouwer: Het is ook mooi om te zien hoe betrokken onze opdrachtgever, de politie, blijft – niet alleen tijdens het onderzoek, maar ook daarna. De NSV-VBO-prijs geeft daaraan nog een extra impuls, zowel qua waardering voor het werk van ons onderzoeksteam als aan de urgentie om met de uitkomsten aan de slag te gaan.
Zou u meer kunnen vertellen over SEOR als onafhankelijk onderzoeksbureau? Wat zijn belangrijke thema’s in uw werk?
Yvonne Prince: SEOR is gelieerd aan de economische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De Erasmus Universiteit Rotterdam heeft impact van al haar onderwijs- en onderzoeksactiviteiten hoog in het vaandel staan. Als een van de onderzoeksbureaus onder EUR Holding speelt SEOR op sociaaleconomische vraagstukken daar een voorname rol in. SEOR levert met toegepast wetenschappelijk onderzoek een bijdrage aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, en levert voor de opdrachtgever bruikbare resultaten. Daarvoor verrichten we zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. SEOR heeft daarbij sterke expertise op het terrein van (tussentijdse) evaluaties.
Elisa de Vleeschouwer: Het belangrijkste thema in ons werk is de arbeidsmarkt in het algemeen en naar doelgroepen, sectoren en regio’s in het bijzonder, en alles wat hieraan raakt zoals bijvoorbeeld de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Veel van het werk dat wij doen, heeft uiteindelijk te maken met kwetsbaarheid in onze samenleving en hoe we daar als samenleving met beleid het beste mee om kunnen gaan. Dat is heel breed: het ene moment doe je onderzoek naar de studiekeuzes van vmbo-leerlingen met een sociaaleconomische achterstand, het volgende moment spreek je oudere werknemers die vanwege gezondheidsproblemen hun pensioen niet halen. Ook doen we regelmatig onderzoek naar de arbeidsmarkt in (semi)publieke sectoren, zoals de zorg en de politie, die juist een belangrijke rol hebben in het ondersteunen van kwetsbare groepen.
Yvonne Prince: Maar ook doen wij onderzoek naar bijvoorbeeld arbeidsmarktvraagstukken in de haven, de techniek en de sportsector.
Met Duurzaam perspectief in de GGP heeft u inzicht gekregen in de redenen van medewerkers om wel of niet door te stromen vanuit basisteams naar andere functies binnen de (politie)organisatie. Kunt u meer vertellen over de wijze waarop dit project tot stand is gekomen? Waarom is dit project van belang (ook buiten de politieorganisatie)?
Fabian Dekker: Gunning van de opdracht vond plaats via een regulier aanbestedingstraject tussen verschillende commerciële onderzoeksbureaus. Dit onderzoek is in de eerste plaats gericht op het domein van het gebiedsgebonden politiewerk (GGP). We zijn hierbij op zoek gegaan naar de belangrijkste redenen van uitstroom uit de GGP. Deze vraag is in bredere zin natuurlijk erg actueel. De huidige personeelskrapte raakt namelijk elke organisatie en de vraag hoe personeel te behouden is, raakt elke sector van de economie. In de GGP blijkt de ervaren kwaliteit van werk die medewerkers aan een organisatie bindt, van belang.
Wat waren de belangrijkste inzichten die zijn opgedaan in het onderzoek?
Arie-Jan van der Toorn: Arbeidsmobiliteit is voor een deel een natuurlijk gegeven en is vaak juist goed voor een organisatie. Dit onderzoek laat inderdaad zien dat juist de personen die een goede uitgangspositie hebben (in termen van salaris, gezondheid, baanzekerheid) ervoor kiezen om de GGP te verlaten. Toch zien we ook wel degelijk negatieve aspecten aan het werken in de GGP die ervoor zorgen dat de uitstroom groter is dan wenselijk. De belangrijkste factoren zitten met name op het gebied van autonomie, scholing en leiderschap. Oplossingen hiervoor vereisen de randvoorwaarde van een leercultuur binnen de politieorganisatie waarbij menselijk kapitaal gekoesterd wordt, wat op dit moment nog te weinig vorm krijgt heeft binnen de organisatie.
In het onderzoek komt u onder meer tot de conclusie dat de ‘systeemwereld’ onvoldoende lijkt aan te sluiten bij de ‘leefwereld’ van de politiemedewerker. Voorgesteld wordt om bij toekomstige beleidsmaatregelen meer te reflecteren op de vraag: wat betekent dit voor de handelingsruimte en hiermee de leefwereld van de politiemedewerker? Kunt u dit nader toelichten?
Fabian Dekker: Veel interventies worden met de beste bedoelingen uitgedacht, waarbij de eindgebruiker opvallend genoeg nog weleens wordt vergeten. Of het nu jongeren, ouderen, werklozen of wijkagenten zijn. Als je wilt dat beleid slaagt, moet er vroegtijdig zicht zijn op de persoonlijke leefwereld en verwachtingen van mensen. Benut dus de beschikbare praktijkkennis en betrek dit perspectief bij het vormgeven van nieuwe ideeën.
In het onderzoek is gekozen voor een mixed methods design. In hoeverre zijn de verschillende onderzoekstypen in de analysefase met elkaar geïntegreerd? Hoe is dit proces verlopen?
Fabian Dekker: Het mooie van dit onderzoek is dat economische en sociologische inzichten en diverse methoden zijn gebruikt bij de vormgeving en uitwerking van het onderzoek. Het kwalitatieve deel gaf de noodzakelijke verdieping van de statistische bevindingen en droeg op die manier bij aan robuuste resultaten. Verder gaven de interviews en focusgroep-sessies input voor een aantal concrete oplossingsrichtingen om de uitstroom in de GGP te beperken.
Arie-Jan van der Toorn: Er is bewust gekozen voor opvolging van verschillende onderzoeksactiviteiten. Het onderzoek doorliep in feite vier fases: we zijn gestart met een literatuuronderzoek om het analysekader met de belangrijkste (economische en sociologische) concepten rondom arbeidsmobiliteit vast te stellen. In de tweede fase is de kwantitatieve analyse op de enquête uitgevoerd, die vervolgens in de derde fase is verdiept door het uitvoeren van interviews. In de laatste fase hebben we concreet gezocht naar oplossingsrichtingen via online kennissessies. Door deze aanpak maakten we in elke fase een extra verdiepingsslag en hebben de uiteindelijke ideeën voor het verbeteren van het politiewerk een zeer gedegen basis.
Middels een survey is de verklaringskracht van verschillende determinanten in beeld gebracht, bijvoorbeeld redenen om in te stromen en te blijven ten opzichte van de keuze om te vertrekken. In hoeverre hebben de kwalitatieve interviews nog aanvullende verklaringen uitgelicht?
Yvonne Prince: Het is altijd goed om bevindingen uit kwantitatief onderzoek aan te kunnen vullen met kwalitatieve inzichten. Op die manier verkrijg je het verhaal en de beelden achter de cijfers. Ook bleek dat de geïnterviewde politiemensen graag hun verhaal wilden vertellen en trots zijn op hun vak. Opvallend daarbij vond ik dat de een in zijn ontwikkeling juist actief geholpen werd door zijn leidinggevende, terwijl de ander juist niets voor elkaar kreeg op dat gebied. Daarvoor is een cultuurverandering nodig.
Elisa de Vleeschouwer: Naast de verdieping die hiervoor is benoemd, hebben de kwalitatieve interviews ook het onderlinge verband tussen de verschillende determinanten verder uitgelicht: onderbezetting leidt niet alleen tot een hoge werkdruk, maar heeft ook als consequentie dat er minder ruimte is voor persoonlijke ontwikkeling. Tegelijkertijd kan een leidinggevende minder ondersteuning bieden, omdat die vooral bezig is om de boel draaiende te houden. Terwijl: juist als de taakeisen hoog zijn en er onvoldoende ontwikkelmogelijkheden zijn, is ondersteunend leiderschap belangrijk.
U noemde al dat er twee kennissessies georganiseerd zijn om oplossingsrichtingen te vinden. Kunt u meer vertellen over de meerwaarde van een dergelijke participatieve vorm van dataverzameling?
Fabian Dekker: De kennissessies waren aanvullend op de interviews en het gaf een net wat andere dynamiek. Waar de interviews zich richten op de individuele contexten en persoonlijke reflecties van politiemensen, was er in de sessies veel interactie tussen mensen en ontstonden uiteindelijk de randvoorwaarden voor goed politiewerk.
In verband met de coronaperiode heeft u twintig diepte-interviews telefonisch afgenomen en de twee kennissessies online laten plaatsvinden. Hoe is dit ervaren? Heeft u bijvoorbeeld het idee dat er observationele elementen zijn gemist? Oftewel: wat waren de voor- en nadelen van kwalitatieve dataverzameling op afstand?
Fabian Dekker: In coronatijd vond het veldwerk noodgedwongen digitaal plaats. Wat ons tijdens het interviewen opviel, is dat er ook telefonisch voldoende informatie is te verzamelen en dit mensen misschien wel méér ruimte heeft gegeven om hun verhaal te vertellen. De non-verbale intervieweffecten ontbreken namelijk tijdens het bellen. Maar bij een groepssessie is online discussiëren mogelijk wel een beperking. In een opzet waarbij groepsinteractie een van de doelen is, wil je elkaar toch het liefst in de ogen kunnen kijken.
Yvonne Prince: Alhoewel iedereen steeds beter gewend raakt aan online discussies en de sessies meestal korter duren, waardoor men meer gefocust is op het doel van de sessie.
Elisa de Vleeschouwer: Daarnaast hebben drie onderzoekers een dienst meegedraaid bij drie verschillende basisteams, om een beter beeld te krijgen van de dagelijkse praktijk binnen een basisteam.
In de inleiding op het onderzoek geeft de opdrachtgever een reflectie op de opbrengsten. Zou u meer kunnen vertellen over de houding, rol en inbreng van de opdrachtgever gedurende en na afloop van het onderzoek?
Fabian Dekker: Wanneer de urgentie van een onderzoek hoog is, zijn opdrachtgevers vaak het meest betrokken. Ook in dit geval. De opdrachtgever heeft voortdurend en constructief met ons meegedacht, samen met een begeleidingscommissie en een betrokken klankbordgroep van praktijkmensen. Dit zorgde voor veel draagvlak binnen de politieorganisatie en het heeft de bruikbaarheid van de uitkomsten vergroot.
Dank aan de auteurs voor het interview. Het onderzoek is te vinden op de website van SEOR: www.seor.nl. Het juryrapport NSV-VBO-prijs voor beleidsonderzoek 2022 is te vinden via www.nsv-sociologie.nl.