Alhoewel het gebruik van beleidsevaluaties (of het gebrek eraan) een van de meest besproken thema’s is in de evaluatieliteratuur, berust veel onderzoek over het thema enkel op anekdotisch bewijs, en zijn er nauwelijks studies beschikbaar die aandacht hebben voor de samenhang tussen verschillende factoren die impact kunnen hebben op het gebruik. In voorliggend artikel presenteren we de resultaten van een studie waarin we hebben getracht om op een systematische wijze inzicht te bieden in de combinaties van factoren die instrumenteel gebruik van beleidsevaluaties bevorderen of verhinderen. We onderzochten in dit verband alle evaluaties die in de periode 2013-2016 werden uitgevoerd bij de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie. Via Qualitative Comparative Analysis (QCA) bekeken we welke combinaties van de volgende factoren als noodzakelijk en/of voldoende bleken voor evaluatiegebruik: (1) politiek gehalte van het onderwerp, (2) interesse van de beleidsmakers, (3) aanwezigheid van nieuwe kennis in de evaluatie, en (4) de timing van de evaluatie. |
Artikel |
Welke factoren bevorderen of belemmeren het gebruik van beleidsevaluaties?Resultaten van een studie bij de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie |
Auteurs | Marjolein Bouterse en Valérie Pattyn |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
De casus ‘Gronddossier Palmen’Rekenkameronderzoek voor een diep verdeelde gemeenteraad |
Auteurs | Etienne Lemmens |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het is nog een twistpunt of rekenkamercommissies met raadsleden in de wet mogelijk blijven. Deze bewijzen evenwel continu hun effectiviteit en toegevoegde waarde in het lokale bestuurlijke bestel. Ook, en misschien juist, in politiek gevoelige situaties. Dat wordt in dit artikel aangetoond aan de hand van de casus van het zogenoemde gronddossier Palmen in Brunssum. De ophef over een integriteitskwestie rond de wethoudersbenoeming van Palmen in oktober 2017 reikte tot ver buiten de gemeentegrenzen, tot in Den Haag aan toe. Op verzoek van de raad heeft de rekenkamercommissie Brunssum de feiten van het dossier gereconstrueerd met stukken en gebeurtenissen die gerelateerd waren aan een grondtransactie uit 1976. Door een vooronderzoek uit te voeren, scherp te blijven op de grenzen van de taak van de rekenkamercommissie en de opdracht, en waarborgen in het onderzoeksproces in te bouwen kon de rekenkamercommissie het onderzoek adequaat uitvoeren. Daarmee werd de raad in staat gesteld eigenstandig zijn mening te vormen over een complex dossier en daarmee indirect over de betreffende integriteitskwestie. |
Artikel |
Wat is de toegevoegde waarde van de onafhankelijk deskundige bij beleidsdoorlichtingen? |
Auteurs | Meyken Houppermans |
SamenvattingAuteursinformatie |
In 2015 is de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) ingevoerd, met vier methodologische kwaliteitscriteria waaraan beleidsdoorlichtingen moeten voldoen en waarop een onafhankelijk deskundige toetst. Uit een verkennende analyse van 164 beleidsdoorlichtingen van 2006 tot en met 2017 blijkt een kwart hieraan te voldoen. Sinds 2015 is de kwaliteit van beleidsdoorlichtingen niet verbeterd, noch is er meer inzicht in doelmatigheid en doeltreffendheid. De invoering van kwaliteitscriteria en de onafhankelijke toetsing daarop resulteren mogelijk, maar niet gegarandeerd in betere beleidsdoorlichtingen. De RPE blijkt geen werkbaar instrument om beleid door te lichten. Het beantwoorden van doorlichtingsvragen is onmogelijk bij gebrek aan onderliggend evaluatiemateriaal en resulteert in antwoorden die weinig inzicht geven in het beleid. Verruiming is nodig: de RPE moet stimuleren om via diverse wegen en soorten informatie te komen tot een gefundeerde onderbouwing van beleidseffecten. Richtinggevend, niet dwingend. Syntheseonderzoek volstaat niet, aanvullend onderzoek is nodig. De onafhankelijk deskundige moet vooral methodologisch expert zijn en vroegtijdiger worden betrokken bij de beleidsdoorlichting. |